Routes om bewoonde gebieden heen
Een vertrekkend vliegtuig maakt gebruik van een standaard vertrekprocedure met daarin routepunten, die aansluit op het hoge luchtruim in de richting van de bestemming van de vlucht. Deze procedure moet tot ongeveer 1 km hoogte (3000 voet) worden gevolgd door de piloot, tenzij dit niet mogelijk is voor een veilige begeleiding. Het gebruik van deze procedure en de ligging van routepunten zijn zo ontworpen dat alle vliegtuigen deze veilig kunnen vliegen en woonkernen zoveel mogelijk worden vermeden. Deze routes kennen een marge waarvan de verkeersleider gebruik kan maken om het verkeer veilig en efficiënt af te handelen. Ook voor landend vliegverkeer zijn standaard naderingsprocedures.
In de nacht (tussen 23;00 en 06:00 uur) moeten piloten de route tot grotere hoogte volgen (minimaal 9.000 voet, ongeveer 3 kilometer) en ontwijken bepaalde routes nog meer de woonkernen om slaapverstoring door vliegverkeer te voorkomen. Landend verkeer maakt in de nacht gebruik van langere vaste naderingsroutes die zoveel als mogelijk om woonkernen heen vliegen. Dit kan omdat er in de nacht minder vliegverkeer is.