In een vliegtuig wordt een drukcabine gebruikt om de heersende luchtdruk in een ruimte te controleren. Dit gebeurt door middel van compressoren die lucht van buiten comprimeren en daarna de cabine invoeren.
Wanneer een piloot aan de luchtverkeersleiding meldt dat hij verminderde druk (decompressie) heeft in de cabine van zijn vliegtuig, instrueert de luchtverkeersleider het vliegtuig naar lagere hoogte (2,4 kilometer, 8.000 voet). Op deze hoogte is er een hogere buitenluchtdruk. Het drukverschil tussen de luchtdruk in het vliegtuig en de luchtdruk in de atmosfeer wordt daardoor verminderd. Hierdoor kunnen de passagiers voldoende zuurstof op blijven nemen. Een vliegtuig met decompressie keert vaak uit voorzorg terug om het technische probleem op te kunnen lossen voor vertrek naar bestemming.
Wij gebruiken cookies voor een goede werking van de site en o.a. voor webstatistieken.